SURFACE AND INCIDENT
By David Ryan

TEGENWOORDIGHEID VAN GEEST
Marja Bosma - Conservator moderne en hedendaagse kunst, Centraal Museum, Utrecht

ARTISTS ONLY (DUTY IS IN THE EYE OF THE BEHOLDER)
Part of an interview with Twan Janssen
From ‘The Nature of Painting’

SCI-FI PAINTINGS
By Bert Steevenz
From Metropolis M, 2001

(Parts of an) interview
with Bert Steevenz
Out of ‘Early Monograph/Martijn Schuppers’

THE DISSOLUTION OF THE WORLD
Mieke Bal
Out of ‘Early Monograph/Martijn Schuppers’

FLY ME TO THE MOON
Wolf Guenter Thiel
Out of ‘Early Monograph/Martijn Schuppers’

LIGHT, SPACE AND COLOUR
Bert Jansen
From the ‘Holland-Schweiz 3:2/Zeitgenössische Malerei’ catalogue

NOTES ON ‘THE NATURE OF PAINTING’
Martijn Schuppers
Out of ‘Early Monograph/Martijn Schuppers’



Door Marja Bosma
Conservator moderne en hedendaagse kunst, Centraal Museum, Utrecht

Tegenwoordigheid van geest



Bij de schilderkunst vinden lichaam en geest elkaar. In het oog van de schilder komen geest en hand samen: het hoofd denkt, het lijf handelt, en beide bewegingen, de figuurlijke net zo goed als de letterlijke, vinden hun brandpunt, hun focus, in het oog.

Zo beschouwd, zou je de activiteit van de kunstenaar existentieel kunnen noemen. Alles draait immers om de beweging (zoals Sartre het existentialisme ooit definieerde). Misschien is de kunstenaar zelfs een Sisyphus, die telkens maar weer de steen de berg op rolt, die er vervolgens weer afdondert. Een in wezen zinloze actie – maar tijdens die herhaalde oefening wordt wel de opmerkingsgave getraind en worden de zinnen op scherp gesteld, zoals Albert Camus, die andere existentialist, beweerde. Zinloos misschien, ten aanzien van de vraag waarom wij leven – maar niet zonder zinnen: kunst is zinnenprikkelend.

Over elk kunstwerk is veel te zeggen. Dat is niet verkeerd, maar toch – dat raakt de essentie niet. Woorden zijn lineair geordend in zinnen volgens de syntaxis. Schilderijen en fotowerken kennen andere ordeningssystemen die komposities en ordonnanties heten. Hoewel het er gaat om voorstellingen op een plat vlak, zijn de beelden dat zelf niet: van de kompositie en schikking van beeldelementen gaat een ruimtelijke werking uit. Het is alsof men de voorstelling van verschillende kanten kan benaderen, en alsof er in rond te dwalen is. In het werk van Martijn Schuppers (Almelo 1967) wordt daarmee een spel gespeeld. Zijn beelden geven geen schaal aan, waardoor elk beeld zowel gezien kan worden als een microscopische opname als een satellietfoto van het oppervlak van een planeet, of een berglandschap – ongeacht het formaat van de beelddrager.

Bovendien speelt Schuppers een geraffineerd spel met schilderkunst en fotografie. Hij maakt ze schijnbaar inwisselbaar, alsof het niet uitmaakt of iets geschilderd is of een afgedrukte (of geprinte) foto betreft. Schuppers heeft een geheel eigen procédé ontwikkeld, waarbij het aankomt op de juiste timing – alsof het de belichting van fotografisch papier betreft. Eerst brengt hij een dekkende gekleurde onderlaag aan, waarop hij na droging een tweede transparante laag in grote vegen kwast.

Vervolgens giet hij er een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel over, dat hij via een scala aan ongewone ‘penselen’, zoals een bezem, een wisser, een stuk touw of een plastic zak, verspreidt. Daardoor trekt de verf op sommige plekken samen, terwijl ze zich elders terugtrekt, zodat de onderlaag zichtbaar wordt. Het is een snel en geconcentreerd proces. Beslissingen moeten vliegensvlug genomen worden. Het resulterende beeld is niet alleen gevolg van de eigengereide procedure, maar ook van de tegenwoordigheid van geest van de kunstenaar.

Schilderkunst en fotografie hebben sinds de uitvinding van de laatste in de negentiende eeuw, een haat-liefdeverhouding. De schilderkunst liet zich er graag op voorstaan dat de kijker geen ‘mechanisch’ beeld krijgt voorgeschoteld maar de authentieke perceptie van de kunstenaar, dat wil zeggen, de neerslag van de manier waarop de kunstenaar naar de wereld of de werkelijkheid kijkt. Het teken van die authenticiteit was het persoonlijk handschrift van de kunstenaar, zichtbaar aan de peinture, de penseelstreek.

Dat begrip van kunstzinnige authenticiteit is allang achterhaald. Historisch al, maar dat liet de nog maar jonge kunsthistorische wetenschap in de 19de eeuw niet toe: de meesterschilders uit de kunstgeschiedenis zoals Rubens of Rembrandt voerden hun schilderijen veelal maar ten dele zelf uit; leerlingen of assistenten hadden een groot aandeel. In de jaren tachtig van de 20ste eeuw, de tijd van het postmodernisme, werden originaliteit en authenticiteit echter door de kunstenaars zelf openlijk ter discussie gesteld – waarna de wetenschap wel moest volgen. Een vergelijkbare geschiedenis kent de fotografie: ging het eerder om de ongemanipuleerde afdruk van het negatief, sinds de opkomst twintig jaar geleden, van de digitale fotografie die op de computer bewerkt kan worden, is de discussie over de werkelijkheidswaarde of zo men wil, het waarheidsgehalte van de foto een actuele vraag. Een debat dat zich tot op heden in eerste instantie binnen de fotografie afspeelt.

Martijn Schuppers speelt op beide kwesties in en brengt ze tot een synthese. In zijn werk is geen sprake van een letterlijk aanwijsbare persoonlijke signatuur: de hand van de maker is niet te traceren. Zijn schilderijen lijken fotografisch en zijn fotowerken hebben een schilderkunstig karakter. Schilderkunst en fotografie, de media die zo lang alweer elkaars makkers en vijanden tegelijk waren, zijn in zijn oeuvre een verstandhouding aangegaan. Of hebben ze zich met elkaar verzoend?